Gustav Klimt, Bostuin met zonnebloemen, 1906
Klimt’s kunst drukt een regressieve houding uit, een klassiek middenklasse ontsnappingsmechanisme met romantische wortels dat zich uitstrekt tot de televisiemaatschappij en cyberwerelden van vandaag. De gevoelige levensgenieter Klimt wil wegkomen: weg van de hectische stad Wenen, weg van de afbrokkelende Habsburgse monarchie, weg van de onrust van de Eerste Wereldoorlog. Zijn kunst zoekt dat ‘elders’, die utopische plaats waar, zoals hij ooit schreef: ‘het lot zal ons plezier laten beleven.’
Landschappen schilderen werd erg belangrijk voor Klimt vanaf 1898. Hij bewoog naar een visie die in toenemende mate was gebaseerd op het licht, de openheid en de patronen van de natuur in plaats van de formele, vooral lineaire, complicaties van het verhaal en de mythologie.
In veel werken gedurende deze periode is het zicht op een veld of haag van bloemen, of op de lommerrijke en gebloemde takken van bomen die naar de randen van het canvas duwen zodat er weinig van de hemel verschijnt. Het gezichtspunt is intens en compromisloos en dwingt de kijker (kunstenaar) om deze ongelooflijke overvloed in zijn oog, zijn hersenen te houden. In latere schilderijen, vanaf ongeveer 1908, komt architectuur weer terug in uitzicht over het meer of in het bos vanuit de verschillende vakantiestudio’s van Klimt. Hier gebruikte Klimt operaglazen, telescopen en zelfs telelenzen.
Geleidelijk, maar niet altijd, wordt de veelheid van penseelstreken geclusterd in vormen met de contouren van bloemen, takken, gebouwen en zelfs hele bomen, als een antwoord op het raadsel van Schopenhauer om het fenomeen van natuurlijke chaos te confronteren met de wil om esthetische controle – zoiets als het ontdekken van de structuur van cellen of atomen. Waar de contouren ooit waren verbannen, verschijnt deze nu weer.