Franz Marc, Het lot der dieren, 1913
Een vreugdevuur kon je het niet noemen: in 1913, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, begon de Duitse expressionist Franz Marc aan zijn spectaculairste schilderij. Het mat een lijvige 2 bij 2 meter en toonde geabstraheerde herten en andere beesten die ten onder onder gingen in een veelkleurige vlammenzee. De bomen tonen hun ringen, de dieren hun aderen, noemde Marc het werk dat zijn zwanenzang zou blijken: drie jaar na voltooiing sneuvelde de kunstenaar als oorlogsvrijwilliger tijdens een militaire patrouille. Het doek zelf bleef ook niet ongedeerd. Het liep schade op tijdens de Marc-herdenkingsexpositie in Berlijn dat jaar, ironisch genoeg door een brand. De rechterkant van het werk was nu zwartgeblakerd. Maar daarmee was de kous niet af. Drie jaar later werd Marcs doek bij wijze van eerbetoon hersteld door Paul Klee, die samen met Marc deel had uitgemaakt van de kunstenaarsgroep Der Blaue Reiter. Met behulp van voorstudies en foto’s bracht Klee De bomen tonen hun ringen terug in de originele staat, of iets wat daar op leek. De gereconstrueerde rechterhelft was donkerder en somberder dan voorheen, waardoor het doek oogde alsof het op z’n kant had liggen weken in de oude thee. Klee veranderde tevens de titel naar Het lot der dieren. Tegenwoordig hangt het doek in het Kunstmuseum in Basel.