Michelangelo Merisi da Caravaggio, Avondmaal bij Emmaus, 1601
Caravaggio legt het tafereel in Emmaüs vast precies op het moment van het ontwakend besef bij de discipelen. Het is het ogenblik waarop Christus het brood zegent, zoals dat later zou uitgroeien tot een centrale handeling in de katholieke liturgie. De verbijstering van beide discipelen spreekt vooral uit hun gebaren. De ene spreidt verrast zijn armen, de andere schiet uit zijn stoel overeind. Het licht is hen letterlijk opgegaan. Alleen de herbergier, die niet op de hoogte is van de voorgeschiedenis, staat er redelijk onbewogen, hooguit wat nieuwsgierig bij, hoewel het lichtschijnsel van Jezus ook hem bestraalt. Enkele ogenblikken later zal de verschijning van de herrezen Christus voor hun ogen verdwijnen.
Caravaggio versterkt de bijzonderheid van het moment door de hem kenmerkende accentuering van de lichtinval, die vanuit een onzichtbare lichtbron komt. Daarbij probeert hij ook duidelijk in andere opzichten te imponeren. Hij overdrijft het perspectief en de verkorting van de uitgestrekte armen van de discipel rechts en laat de stoel van de discipel links (Kleopas) oversnijden door de beeldrand. Het nauwkeurige realisme waarmee hij het stilleven schildert en de illusionistische wijze waarop het mandje uitsteekt in de werkelijke wereld van de toeschouwer krijgen de schijn van iets bovennatuurlijks. Het hoofd van Christus wordt door de schaduw van de herbergier omringd als door een aureool. Daarbij valt op dat Caravaggio Christus schildert zonder baard, waar dat in die tijd volstrekt ongebruikelijk was in de Westerse beeldende kunst. De idealisering van zijn gelaat steekt nadrukkelijk af tegen de levensechte zorgvuldig getekende uitbeelding van de rimpels bij de discipelen en de levensechte uitbeelding van herbergier, die de link legt naar het gewone leven. De kracht van het werk zit daarmee in de suggestie van het bovennatuurlijke binnen een voor die tijd uitermate levensechte, dicht bij de dagelijkse realiteit staande schildering.